24 op 25 november 2021, Tim vertelt

Toen ik mijn ogen weer opende vroeg ik me af waar ik was. Ik wilde weer in mijn hand knijpen, maar ik kon mijn armen niet bewegen: alsof ze langs mijn lichaam waren vastgebonden. Van mijn familie vernam ik niets meer en de stilte was oorverdovend. Wederom zag ik geen hand voor ogen: het was aardedonker. “Letterlijk!” zo realiseerde ik me, want plotseling was daar het besef dat mijn familie me zojuist begraven had. Dat verklaarde uiteraard ook waarom ik me niet kon bewegen en geen hand voor ogen zag. Ik lag natuurlijk in doeken gewikkeld enkele meters onder de grond. Volledig in paniek probeerde ik door te schreeuwen eventueel nog achtergebleven familieleden te waarschuwen dat ik niet dood was, dat ik nog leefde en dat ik weer opgegraven moest worden. Er kwam echter geen geluid uit mijn keel. Machteloos volgde de berusting en de acceptatie dat er niets anders op zat dan doodsbang af te wachten op wat komen of juist niet komen ging. Was dat wel zo? Tot mijn verbazing merkte ik op dat ik mijn benen, in tegensteling tot mijn armen, enigszins kon bewegen. Misschien lag ik toch niet zo diep onder de grond! Verwoed begon ik met mijn benen te bewegen en met succes! Eerst kon ik ze alleen trillen, maar het trillen maakte plaats voor wild schudden en even later kon ik zelfs schoppen: steeds harder en harder. “Tim, Tim! Word eens wakker, wat ben je onrustig!” hoorde ik plotseling een vrouwenstem indringend roepen… …Langzaam kom ik bij bewustzijn. Verbaasd kijk ik recht in het gezicht van een verpleegster die bezorgd over me heen hangt. Nou ja, recht: haar gezicht is onherkenbaar. Het gaat vrijwel geheel schuil achter het grootste mondkapje dat ik ooit heb gezien en de rest van haar gezicht wordt ontsierd door een grote roze bril (letterlijk). Hoewel ik op mijn rug lig, voel ik dat het kussen onder mijn achterhoofd nat is van mijn tranen die klaarblijkelijk nog steeds rijkelijk vloeien. De verpleegster houdt mijn hand vast en streelt zachtjes mijn arm. “Het is goed,” hoor ik haar zeggen. “Je ligt in het ziekenhuis bij ons op de Intensive Care en wij zorgen goed voor je. Ben je bang?” Ik wil antwoorden, maar omdat ik tot mijn frustratie niet kan praten knik ik alleen maar. Wat zou ik nu graag kunnen praten! “Je kunt nog niet praten, omdat je door een buis door je stembanden wordt beademd door een machine,” zegt de zuster. “Om te voorkomen dat je in je slaap dit buisje eruit trekt, hebben we je handen gefixeerd. Ik begrijp dat je bang bent. Garanties kan ik je natuurlijk niet geven, maar misschien helpt het je als ik je zeg dat ik vind dat het heel goed met je gaat. Van wat ik zie heb ik geen enkele reden te geloven dat het de verkeerde kant op zal gaan. Je bent veilig bij ons: we houden je constant in de gaten via deze monitoren en we kunnen je door de glazen wand zien. Probeer nog maar even wat te slapen.” Na deze woorden vertrekt de verpleegster weer. Verward, angstig en bovenal doodmoe zak ik weer weg in een diepe maar ditmaal droomloze slaap…

Geplaatst door TimopicSneek op Donderdag 30 december 2021